Op gezette tijden wordt in de gemeenteraad weer een discussie over de onroerendzaakbelasting aangezwengeld. Partijen als het CDA en de VVD beweren dat er sprake is van ‘scheefgroei’ tussen de aanslag voor woningen en de aanslag voor niet-woningen. Met simpele, maar vaak onvolledige vergelijkingen probeert men dit beeld te onderbouwen.
Zo wordt dikwijls een fictief bedrijf in Harlingen met een woz-waarde van € 350.000 vergeleken met eenzelfde bedrijf in Franeker. Dit bedrijf betaalt in Harlingen € 1.871 onroerendzaakbelasting (hierna afgekort met ozb) en in Franeker ‘slechts’ € 1.283. Wat partijen daarbij niet vertellen, is dat wanneer dit fictieve bedrijf in Kimswerd, Makkum of Sneek stond, de ozb-aanslag nagenoeg gelijk was aan die van Harlingen. In Leeuwarden, Heerenveen en Drachten betaalt dit bedrijf zelfs een paar honderd euro meer.
Bovendien bevat de gemeentelijke aanslag ook andere heffingen. Ook deze heffingen verschillen per gemeente. De rioolheffing van dit fictieve bedrijf blijkt in Franeker een paar tientjes hoger te liggen in Harlingen. En mocht dit fictieve bedrijf in de binnenstad van Franeker gevestigd zijn, betaalt zij jaarlijks honderden euro’s meer aan reclamebelasting dan wanneer dit bedrijf in de binnenstad van Harlingen gevestigd was.
De hoogte van de aanslag wordt bepaald door de waarde van woningen en niet-woningen. De gemiddelde waarde van woningen en niet-woningen verschilt per gemeente. Het is dus niet reëel om bij een vergelijking tussen gemeenten uit te gaan van dezelfde woz-waarde.
De ene gemeente heeft kan ook meer belasting heffen dan de andere gemeente. Dit, omdat de gemiddelde waarde van het onroerend goed hoger is of omdat er bijvoorbeeld meer woningen en bedrijven in betreffende gemeente zijn gevestigd. Gemeenten die minder belasting kunnen heffen, worden gedeeltelijk gecompenseerd de rijksoverheid. Ook dit maakt een goede vergelijking tussen gemeenten onmogelijk.
Samenvattend: een vergelijking van de verschuldigde ozb tussen gemeenten is nauwelijks te maken. Ook het onafhankelijke COELO, dat jaarlijks onderzoek doet naar de gemeentelijke lasten in Nederland, komt tot deze conclusie. Maar waarom is het ozb-tarief voor niet-woningen in Harlingen dan een stuk hoger dan dat van woningen? Dat heeft vele oorzaken.
In 2016 heeft de rijksoverheid besloten, dat gemeenten niet meer ozb van gebruikers van woningen mogen heffen. Hierdoor is een fors verschil ontstaan in de tarieven van woningen en niet-woningen. Gemeenten zijn door de rijksoverheid voor de gederfde ozb-opbrengsten gecompenseerd. Uiteindelijk is deze compensatie door alle belastingbetalers betaald.
Ook heeft de waarde van woningen zich de afgelopen jaren heel anders ontwikkeld dan die van niet-woningen. Dit verschilt per gemeente. De rijksoverheid heeft daarom besloten dat gemeenten de tarieven van woningen en niet-woningen los van elkaar mag aanpassen.
Een verschil tussen het ozb-tarief voor woningen en het ozb-tarief voor niet-woningen is ook prima te verdedigen. Eigenaren en gebruikers van niet-woningen mogen doorgaans de betaalde ozb aftrekken van hun inkomen. Van de verschuldigde ozb ontvangen zijn tot 42% terug via de Belastingdienst. Eigenaren van woningen hebben deze mogelijkheid niet. Ergo: veelal betálen zij juist inkomstenbelasting over de waarde van hun woning.
Harlingen heeft in het verleden altijd het uitgangspunt gehanteerd, dat de verschuldigde ozb van de gemiddelde woningbezitter én de gemiddelde eigenaar en gebruiker van een niet-woning, met hetzelfde percentage stijgt. Van scheefgroei door toedoen van gemeentelijk beleid is dan ook zeker geen sprake.